SV | Waar zijn dan uw goden, die gij u gemaakt hebt? Laat ze opstaan, of zij u ten tijde uws kwaads zullen verlossen; want [naar] het getal uwer steden zijn uw goden, o Juda! |
WLC | וְאַיֵּ֤ה אֱלֹהֶ֙יךָ֙ אֲשֶׁ֣ר עָשִׂ֣יתָ לָּ֔ךְ יָק֕וּמוּ אִם־יֹושִׁיע֖וּךָ בְּעֵ֣ת רָעָתֶ֑ךָ כִּ֚י מִסְפַּ֣ר עָרֶ֔יךָ הָי֥וּ אֱלֹהֶ֖יךָ יְהוּדָֽה׃ ס |
Trans. | wə’ayyēh ’ĕlōheyḵā ’ăšer ‘āśîṯā llāḵə yāqûmû ’im-ywōšî‘ûḵā bə‘ēṯ rā‘āṯeḵā kî misəpar ‘āreyḵā hāyû ’ĕlōheyḵā yəhûḏâ: |
Waar zijn dan uw goden, die gij u gemaakt hebt? Laat ze opstaan, of zij u ten tijde uws kwaads zullen verlossen; want [naar] het getal uwer steden zijn uw goden, o Juda!
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
Waar zijn dan uw goden, die gij u gemaakt hebt? Laat ze opstaan, of zij u ten tijde uws kwaads zullen verlossen; want [naar] het getal uwer steden zijn uw goden, o Juda!
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!